aanpraten
Uiterlijk
- aan·pra·ten
- samenstelling van aan vz en praten ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanpraten |
praatte aan |
aangepraat |
zwak -t | volledig |
aanpraten
- inergatief doorpraten
- Er werd enige tijd nog wat aangepraat, maar veel zinnigs werd er niet meer gezegd
- overgankelijk overhalen tot een bepaalde zienswijze
- Hij had dat van jongs af aan aangepraat gekregen.
- ▸ De nieuwe Chantal van der Schaaf liet zich geen schuldgevoel meer aanpraten.[1]
- overgankelijk iemand (iets) op de mouw spelden
- [2] aansmeren
- Het woord aanpraten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanpraten" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-t) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %