narval

• Geluid:  narval    (hulp, bestand)
• IPA: /naʁ.val/

• van Deens narhval

enkelvoud		meervoud
zonder lidwoord	met lidwoord	zonder lidwoord	met lidwoord
narval	le narval	narvals	les narvals

narval m

1. (walvisachtigen) narwal

enkelvoud	meervoud
narval	narvales

narval m

1. (walvisachtigen) narwal

narval m

1. (walvisachtigen) narwal; walvisachtig zoogdier waarbij het mannetje in bezit is van een lange slagtand

• narvalovité

• narval jednorohý m

enkelvoud	meervoud
narval	narvales

narval m

1. (walvisachtigen) narwal

• IPA: /narval/

• nar·val

• Afgeleid van het Duitse Narwal

narval mbezield

1. (walvisachtigen) narwal; walvisachtig zoogdier waarbij het mannetje in bezit is van een lange slagtand

		enkelvoud	meervoud
nominatief		narval	narvalové
genitief		narvala	narvalů
datief	korte vorm	narvalu	narvalům
	lange vorm	narvalovi
accusatief		narvala	narvaly
vocatief		narvale	narvalové
locatief	korte vorm	narvalu	narvalech
	lange vorm	narvalovi
instrumentalis		narvalem	narvaly

• (verouderd) zuboun mbezield

• narvalí
• narvalovití

• narval jednorohý mbezield

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

• Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
• Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
• Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
• Česko-německý slovník Fr. Št. Kotta - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch / Duits)

• na·rval

narval

1. mannelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het perfectieve werkwoord narvat
2. mannelijk enkelvoud actief deelwoord van het perfectieve werkwoord narvat

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

narval m

1. (walvisachtigen) narwal