nukkig
Uiterlijk
- nuk·kig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | nukkig | nukkiger | nukkigst |
verbogen | nukkige | nukkigere | nukkigste |
partitief | nukkigs | nukkigers | - |
nukkig
- (psychologie) iemand met een grillige en chagrijnige stemming of karakter
- Het nukkige meisje trok een pruilmondje en stampte met haar voeten op de grond.
- Het nukkige kind deed expres alles verkeerd.
1.
- Het woord nukkig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nukkig" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be