weerleggen
Uiterlijk
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
weerleggen | weerleggend |
weerlegging | weerlegd |
- Geluid: weerleggen (hulp, bestand)
- weer·leg·gen
- samenstelling van weer bw en leggen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
weerleggen |
weerlegde |
weerlegd |
zwak -d | volledig |
weerleggen
- overgankelijk een eerdere bewering ontkrachten
- Het bestaan van een alles doordringende ether werd in een experiment weerlegd.
- ▸ Maar nu luisterde hij voor de eerste maal met ingenomenheid naar deze woorden en hij trachtte ze niet in zichzelf te weerleggen.[1]
1. een eerdere bewering ontkrachten
- Het woord weerleggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "weerleggen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “Anna Karenina” (1877), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028276062
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 10
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Onscheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %