opstaan
Uiterlijk
- op·staan
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | |
tegenwoordige tijd | |
verleden tijd | |
voltooid deelwoord |
|
onvoltooid deelwoord |
|
lijdende vorm | |
gebiedende wijs | |
vervoegingsklasse | |
opmerking |
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opstaan |
stond op |
opgestaan |
volledig |
opstaan
- gaan staan.
- Kom eens uit je stoel en ga eens opstaan!
- het bed verlaten.
- Zorg ervoor dat je morgen op tijd opstaat.
- (koken) op het vuur staan.
- Het gerecht staat op, nog even geduld...
1. gaan staan
2. het bed verlaten
3. (koken) op het vuur staan