knauwen
Uiterlijk
- knau·wen
- van Middelnederlands cnauwen, vermoedelijk een mengvorm van knagen en kauwen; in de betekenis van ‘sterk kauwen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1][2][3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
knauwen |
knauwde |
geknauwd |
zwak -d | volledig |
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
knauwen | knauwend |
knauw |
knauwen
- inergatief ~ op iets trachten door te bijten
- De hond knauwde op een bot.
- inergatief inslikken van de uitgang -en in de uitspraak van een woord, met name in het Gronings
de knauwen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord knauw
- Het woord knauwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "knauwen" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ knauwen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "knauwen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 94 %
- Prevalentie Vlaanderen 88 %