boeien

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈbui̯ə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: boei‧en
  • Rhymes: -ui̯ən

Etymology 1

[edit]

From Middle Dutch boeyen. Equivalent to boei +‎ -en.

Verb

[edit]

boeien

  1. (transitive) to tie down, tie up, bind, shackle
  2. (transitive) to captivate, fascinate, interest
    Synonym: (only negated) bommen
    De geboeide gevangenen luisteren geboeid naar het ontsnappingsplan.
    The bound prisoners listen captivatedly to the escape plan.
    Het boeit mij niet wat jij denkt.
    What you think doesn't interest me.
Conjugation
[edit]
Conjugation of boeien (weak)
infinitive boeien
past singular boeide
past participle geboeid
infinitive boeien
gerund boeien n
present tense past tense
1st person singular boei boeide
2nd person sing. (jij) boeit, boei2 boeide
2nd person sing. (u) boeit boeide
2nd person sing. (gij) boeit boeide
3rd person singular boeit boeide
plural boeien boeiden
subjunctive sing.1 boeie boeide
subjunctive plur.1 boeien boeiden
imperative sing. boei
imperative plur.1 boeit
participles boeiend geboeid
1) Archaic. 2) In case of inversion.
Derived terms
[edit]
Descendants
[edit]
  • Afrikaans: boei
  • Papiamentu: bui
  • Saramaccan: bui, buí
  • Sranan Tongo: bui

Interjection

[edit]

boeien

  1. Alternative form of boeiend; don't care, whatev

Etymology 2

[edit]

From Middle Dutch boeyen.

This etymology is incomplete. You can help Wiktionary by elaborating on the origins of this term.

Verb

[edit]

boeien

  1. (transitive, nautical) to raise the ship's side with side-boards
  2. (transitive, building) to raise a similar extra on construction
Conjugation
[edit]
Conjugation of boeien (weak)
infinitive boeien
past singular boeide
past participle geboeid
infinitive boeien
gerund boeien n
present tense past tense
1st person singular boei boeide
2nd person sing. (jij) boeit, boei2 boeide
2nd person sing. (u) boeit boeide
2nd person sing. (gij) boeit boeide
3rd person singular boeit boeide
plural boeien boeiden
subjunctive sing.1 boeie boeide
subjunctive plur.1 boeien boeiden
imperative sing. boei
imperative plur.1 boeit
participles boeiend geboeid
1) Archaic. 2) In case of inversion.
Derived terms
[edit]

Etymology 3

[edit]

See the etymology of the corresponding lemma form.

Noun

[edit]

boeien

  1. plural of boei