weergeven

From Wiktionary, the free dictionary
Archived revision by WingerBot (talk | contribs) as of 12:34, 18 September 2024.
(diff) ← Older revision | Latest revision (diff) | Newer revision → (diff)
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From weer (“back”) +‎ geven (“give”).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈʋeːrˌɣeːvə(n)/
  • Audio:(file)

Verb

[edit]

weergeven

  1. to give back
  2. to render, interpret
  3. to display, to reproduce

Conjugation

[edit]
Conjugation of weergeven (strong class 5, separable)
infinitive weergeven
past singular gaf weer
past participle weergegeven
infinitive weergeven
gerund weergeven n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular geef weer gaf weer weergeef weergaf
2nd person sing. (jij) geeft weer, geef weer2 gaf weer weergeeft weergaf
2nd person sing. (u) geeft weer gaf weer weergeeft weergaf
2nd person sing. (gij) geeft weer gaaft weer weergeeft weergaaft
3rd person singular geeft weer gaf weer weergeeft weergaf
plural geven weer gaven weer weergeven weergaven
subjunctive sing.1 geve weer gave weer weergeve weergave
subjunctive plur.1 geven weer gaven weer weergeven weergaven
imperative sing. geef weer
imperative plur.1 geeft weer
participles weergevend weergegeven
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: weergee

Anagrams

[edit]
Retrieved from "https://en.wiktionary.org/w/index.php?title=weergeven&oldid=81653338"