Shell is in de jaren 1940 in een gewelddadig conflict verwikkeld geweest met een inheems volk dat zich verzette tegen oliewinning in zijn deel van het Ecuadoriaanse Amazonewoud. Voorpostkampen en geologische expedities van de Nederlands-Britse energiemaatschappij werden mikpunt van speeraanvallen door Waorani. Dit in isolement levende volk had destijds nauwelijks contact met de buitenwereld.
Dochterbedrijf Shell Company of Ecuador Ltd. verloor enkele tientallen werknemers. Het verdedigde zich niet alleen, maar sloeg ook met geweld terug, boekstaafden antropologen en kapucijnermonniken vorige eeuw. Binnen de Ecuadoriaanse oliesector gold het als publiek geheim dat Shell de Waorani vanuit vliegtuigen bestookte met ‘bommen’ en dat bedrijven die later het woud introkken die aanpak kopieerden.
NRC onderzocht deze geschiedenis na te zijn gestuit op twee Waorani-speren, begin jaren vijftig aan museum Natura Docet in Denekamp gedoneerd door een Shell-ingenieur die jarenlang in Ecuador werkte. Dit onderzoek leverde geen documenten op die zulke bombardementen aantonen, maar wel getuigenissen over één specifiek incident in de tweede helft van de jaren veertig.
Na een speeraanval op een Shell-kamp, waarbij Waorani een voorman doodden, zouden collega’s wraak hebben genomen, verklaart de 80-jarige zoon van een bij deze vergeldingsactie betrokken Shell-vlieger. Ze stapten daarvoor in een vliegtuig, wierpen dynamiet af op een Waorani-nederzetting en „hebben er toen een heel zooitje vermoord”. Memoires van zijn vader schragen deze getuigenis.
Shell wil geen documenten uit deze tijd delen. Het bevestigt na eigen onderzoek in het bedrijfsarchief dat het werknemers verloor aan speeraanvallen door ‘Auca’s’, zoals de Waorani destijds genoemd werden. „Het archiefmateriaal suggereert dat er geen slachtoffers aan de kant van de Auca’s zijn gevallen. Er staat vermeld dat er geen strafmaatregelen vanuit de overheid zijn getroffen tegen het inheemse volk.”
Dertien jaar vergeefs exploreren
Shell verwierf in 1937 toestemming van Ecuador om naar olie te boren in een gebied van 10 miljoen hectare in de Oriente, het toen nog goeddeels ongerepte oosten van het Zuid-Amerikaanse land. Na dertien jaar exploreren en het slaan van zes boorputten, waarvan er slechts twee (een beetje) olie gaven, werd de concessie begin 1950 abrupt teruggegeven. De groep moest dat jaar 95 miljoen gulden afschrijven van het bedrijfsresultaat.
Shell meldde de buitenwereld weinig over zijn ‘stille oorlog’ tegen de Waorani, zoals antropologen het geweld later omschreven. In februari 1950, rond het besluit tot vertrek, stond in personeelsblad Olie wel een uit het Spaans vertaald artikel over de activiteiten in Ecuador. Dat rept kort over de „voortdurende dreiging” voor personeel op de voorpostenkampen van „wilde Indianen”.
Over hen wordt gesteld: „Deze geduchte inboorlingen [..] zijn naar hun gewoonte nomaden, lopen half-naakt en blijken taaie weerstand te bieden aan de invloed der beschaving. [...] Ze verbergen zich in het dichte woud om bij verrassing de blanken en de niet tot hun stam behorende inlanders te overvallen, waarbij zij deze op laffe wijze met hun acht voet lange speren van chonta-hout te lijf gaan.”
In jaarverslagen omschreef Shell zijn activiteiten in Ecuador na de Tweede Wereldoorlog steeds pessimistischer. Vooruitgang is nauwelijks te melden, terwijl „alle aanvoer van materieel per vliegtuig moet geschieden” (jaarverslag 1945) in „uiterst moeilijk terrein en met zeer hoge kosten” (1946), „zonder dat evenwel olie in winbare hoeveelheden werd aangetroffen” (1947). Uiteindelijk wordt besloten de concessie te delen met het Amerikaanse Standard (1948).
Het jaarverslag over 1949 stelde dat „de op ruime schaal verrichte exploratiewerkzaamheden en verkenningsboringen zeer teleurstellend zijn geweest”. In het verslag over 1950 werd na teruggave van de concessie cryptisch gemeld dat „het aanvaarden van deze wederzijdse teleurstelling grote moeilijkheden met zich meebracht, maar onze dank gaat uit naar de regering voor het begrip dat zij heeft getoond.”
Zendelingen
In het regenwoud moesten al het materieel, personeel en proviand via de lucht worden aangevoerd. De landingsbanen die Shell aanlegde, werden na vertrek van het bedrijf door Amerikaanse evangelisch-christelijke zendelingen gebruikt om de Waorani te kerstenen. Deze missionarissen wisten vanaf eind jaren vijftig meerdere gemeenschappen te bekeren. Hierna trokken vanaf de jaren zestig opnieuw oliemaatschappijen het Waorani-gebied in.
Dit samenvallen van de belangen van zendelingen, oliemaatschappijen, regering en leger duiden antropologen tegenwoordig wel als ‘etnocide’. Het verzet tegen economische exploitatie werd gesmoord door de inheemsen in een steeds kleiner stukje woud terug te dringen en hun cultuur te vernietigen.
In 1972 zou Ecuador alsnog olie vinden in de Oriente, ook in velden waar Shell een kwart eeuw eerder vergeefs boorde. Een verklaring is dat de maatschappij wist dat er wel degelijk winbare olie in de bodem zat, maar dat binnen het petrokartel van de Zeven Zusters (waartoe ook Shell behoorde) in 1950 werd besloten dat even geen extra Zuid-Amerikaanse olie nodig was. Ecuador werd afgeschaald tot reserveland en de toenmalige pro-Amerikaanse president ging hiermee akkoord, mede in de hoop zijn land zo voor een nieuwe invasie door buurland Peru te behoeden.
Waorani hebben tot op de dag van vandaag het idee dat hun speeraanvallen Shell deden vertrekken. In de overlevering is een heldenrol weggelegd voor hun legendarische krijger Muipa, die de oliewerkers vooral aanviel. „Hij wist dat als het bedrijf kwam, er meer kolonisten zouden komen. Hij wilde niet meer mensen in het woud”, aldus een oudere Waorani-vrouw. „Muipa heeft de Shell weggejaagd.”