‘Hoe ik mijn interview met Catherine Deneuve de mist in heb laten gaan’ luidt de titel van een van de stukken in de recente bundel Vers le réel van schrijver Emmanuel Carrère (Parijs, 1957). Hij beschrijft erin hoe hij in 2008 werd benaderd voor een interview met de Franse ster. Nee, het tijdschrift wilde geen journalist, maar een schrijver, een echte. Al snel fantaseerde Carrère dat Deneuve zijn werk kende, hem misschien wel wilde vragen een rol voor haar te schrijven. Dit zou geen gewoon interview worden, maar een ontmoeting tussen twee gelijken, dacht hij. Hij bereidde niets voor. Het gesprek ging niet zoals hij had gedroomd, ze wist helemaal niet wie hij was, hij ging de mist in. Het is een typerend verhaal voor Emmanuel Carrère: niet alleen vanwege het feit dat hij dacht dat zij zich voor hem interesseerde, maar ook omdat hij het zo eerlijk en hilarisch opschrijft.
Vers le réel is het eerste deel van de reeks waarin uitgeverij Gallimard Carrères belangrijkste werk bundelt. De titel geeft zijn parcours aan: van roman, sciencefiction en het fantastische, naar reportage, récits waarin hij zelf altijd aanwezig is. Een van zijn eerste romans, Op drift (La moustache, 1986) gaat over een man die zijn snor afscheert, terwijl vervolgens iedereen om hem heen beweert dat hij er nooit een heeft gehad.
Carrère brak door met De sneeuwklas (La classe de neige, 1995) en De tegenstander (L’adversaire, 2000), boeken die hij zelf, in een interview met deze krant, ‘tweelingen’ noemde. In deze periode maakte Carrère de stap van fictie naar ‘le réel’: in de roman De sneeuwklas – adembenemend, dreigend, doodeng zelfs – voelt een jongen die op skiklas is gestuurd, met zijn zesde zintuig het onzichtbare kwaad om hem heen. Dat kwaad wordt zichtbaar in De tegenstander, Carrères verslag van een huiveringwekkende misdaad: een man vermoordde zijn hele familie, toen het dubbelleven dat hij leidde aan het licht dreigde te komen. Carrère volgde diens proces, reconstrueerde zijn leven, probeerde de waarheid te benaderen, afstandelijk, zonder te oordelen.
Carrère’s moeder, Hélène Carrère d’Encausse, werd geboren als Hélène Zoerabisjvili, dochter van Russisch-Georgische vluchtelingen. Ze was historica, Ruslandkenner en tot haar recente overlijden secretaris van de Académie Française. Na zijn studie aan de prestigieuze Science Po in Parijs, deed Carrère vervangende dienstplicht in Soerabaja. Hij gaf Franse les en begon, al experimenterend met paddo’s, aan zijn eerste roman. Na zijn terugkeer naar Frankrijk werd hij filmcriticus, zijn monografie over Werner Herzog (1982), die hij mateloos bewonderde, was een succes.
In die periode ontstond zijn wens om zich te bekwamen in scenario-schrijven (hij schreef er zo’n tien), zijn eigen boeken te verfilmen (drie) en ook zelf films te gaan regisseren. De recentste is Ouistreham, naar het boek van Florence Aubenas (over het hondenleven van schoonmaaksters op veerboten).
Existentiële crisis
Eind jaren tachtig raakte Carrère in een existentiële crisis; hij had een writer’s block en zat in ieder opzicht vast. Hij bekeerde zich tot het rooms-katholicisme – en hoe. In Het koninkrijk (Le Royaume, 2014) zou hij later beschrijven hoe hij iedere dag naar de mis ging, te biecht en ter communie. Drie jaar werkte hij dagelijks aan commentaren op enkele verzen uit het evangelie volgens Johannes.
In Un roman russe (2007) onderzocht Carrère zijn obsessie voor dreiging, geweld en waanzin. Een van de verhaallijnen is een reportage over een Hongaar die in nazi-dienst ging, na de oorlog werd opgesloten in Kotelnitsj, honderden kilometers ten oosten van Moskou, en daar 53 jaar lang werd vergeten. Dat dit verhaal hem fascineerde was geen toeval: zijn grootvader van moederskant, Georgisch emigrant, had nazi-sympathieën, werd krankzinnig en verdween. Hoogstwaarschijnlijk werd hij geëxecuteerd vanwege collaboratie. In zijn boek onthulde Carrère een familiegeheim, tegen de wil van zijn naasten. De documentaire Retour à Kotelnitch, waarin Carrère laat zien hoe het boek tot stand kwam, gaat ook over de brute moord op een jonge vrouw met wie hij bevriend was geraakt. We zien Carrère aan de keukentafel van haar nabestaanden – met veel drank en verdriet.
Het boek, zo vertelde Carrère, bevrijdde hem van zijn demonen. Hij had ruimte en helderheid in zijn hoofd geschapen. Daarna verscheen in 2009 Andere levens dan het mijne (D’autres vies que la mienne). De titel geeft aan dat hij zich nu wilde richten op andere levens dan dat van hemzelf. Hij schrijft over zijn schoonzus die aan kanker stierf, over de verschrikkelijke tsunami die Sri Lanka in 2004 trof en waarbij vrienden hun dochtertje verloren. Indrukwekkend en aangrijpend. Autofictie kon met de pen van Carrère grote literatuur worden.
Sindsdien verbindt Carrère steeds weer verhalen uit ‘le réel’ met zijn eigen leven. Hij is journalist, reporter, buitenstaander, observator en betrokken deelnemer tegelijk – en hij heeft een fijne stijl. Geen wonder dat zijn biografie over de controversiële Russische schrijver en politicus Eduard Limonov in 2011 een groot succes werd. Hij liet al diens paradoxen zien: avonturier met een bizar leven, clochard en miljardair, oprichter van een fascistische militie én held van de democratische strijd.
Steeds cirkelde Carrère in zijn werk rond het land waar hij lang van hield, Rusland. Nu, zei hij onlangs op de Franse radio, kun je alleen nog van individuele Russen houden, niet meer van het land. Hij keerde zich naar de andere kant van zijn afkomst, de Georgische. Zo blijft hij, als subjectieve getuige, de grote gebeurtenissen in de wereld verbinden met zijn eigen familiegeschiedenis.