Duizenden jaren lang werden in grotten in Europa en daarbuiten rotstekeningen van beesten gemaakt. De meeste zijn bekend uit Europa, met de beroemde Chauvet-grot (ca. 32.000 jaar oud) en de Lascaux-grot (ca. 20.000), maar de oudst bekende tekening komt uit Borneo: een zwijn van 45.000 jaar oud in de Leang Tedongnge-grot.
Maar waarom maakten de jager-verzamelaars die vaak treffende tekeningen in toch slecht verlichte grotten? Al sinds de eerste ontdekkingen van oude rotstekeningen 150 jaar geleden (in het Spaanse Altamira) doen er veel grote theorieën de ronde in de wetenschap. De tekeningen zouden onderdeel zijn van een soort jachtmagie of de tekeningen zouden de afbeeldingen zijn van sjamanistische visioenen, de tekeningen zouden zelfs een weerspiegeling kunnen zijn van diepe samenlevingsstructuren, zoals de tegenstelling tussen mannelijk en vrouwelijk. Geen van die theorieën wordt algemeen geaccepteerd, en volgens drie auteurs van een recent stuk in Scientific Reports hebben dergelijke ‘paraplu-verklaringen’ ook weinig zin voor een fenomeen dat zich over vele gebieden en enorme tijdspanne uitstrekt.
Menselijke neiging
De archeologen Izzy Wisher en Paul Pettitt (een bekende rotskunstkenner) en de psycholoog Robert Kentridge pleiten daarom voor een meer contextgevoelige en psychologische verklaring voor de bijzondere tekeningen. En zij voegen direct de daad bij het woord door een kleine studie te presenteren met veertien proefpersonen die in een virtualrealityomgeving mochten rondkijken in een deel van de El Castillo-grot in Spanje. In de uitkomst van die studie zien zij een voorzichtige bevestiging dat pareidolia, de universeel menselijke neiging om complete beelden te creëren uit fragmentarische elementen, een rol moet hebben gespeeld bij de vorming van de rotstekeningen.
Een klassiek geval van pareidolia is dat vrijwel ieder mens een gezichtje ziet in twee puntjes met een streep eronder. In de virtualrealitygrot van Wsiher c.s. ging het er subtieler aan toe. De meeste proefpersonen hadden vrijwel geen kennis van rotstekeningen, maar onder hen waren juist óók twee anonieme rotskunstonderzoekers die niet bekend waren met de Castillo-grot. Van vier rotswanden waren in de VR-versie van de Castillo-grot de oorspronkelijke rotstekeningen gewist en de proefpersonen kregen de opdracht juist daar te kijken, en zich in het licht van hun virtueel flikkerende ijstijdlampje af te vragen: is deze wand geschikt om iets op te tekenen en wat zou je dan tekenen, en waarom?
Bij wijze van IJstijdopvoeding was hen vooraf een aantal moderne afbeeldingen getoond van ijstijddieren als paard, rendier, hert, berggeit, mammoet – beelden die ook in de verbeelding van IJstijdjagers moeten hebben geleefd. Op twee wanden reageerden de meeste proefpersonen op dezelfde scheuren en andere rotskenmerken als door de ijstijdkunstenaars waren gebruikt om een dier omheen te tekenen. Op een van de ‘panelen’ gaven negen van de veertien aan dat ze in een bepaalde scheur duidelijk een buiklijn van een dier zagen, precies zoals rotsbezoekers dat duizenden jaren eerder ook hebben gezien en gebruikt voor een bizontekening.
De onderzoekers benadrukken dat hun onderzoekje nog maar het begin is om met deze VR-techniek het belang van ‘pareidola’ voor de ijstijdkunst vast te stellen. Dezelfde onderzoekers hebben overigens in een ander recent onderzoek in het Cambridge Archaeological Journal in twee andere Spaanse grotten vastgesteld dat een grote meerderheid van de rotstekeningen daar duidelijk waren beïnvloed door de eigenschappen van de rotswand waarop ze waren aangebracht.