[go: up one dir, main page]

Een van de eerste proefuitzendingen van de Nederlandse tv

Grasduinend in oude kranten in het NRC Archief stuit op een verslag van de komst van de televisie.

Nederlands eerste experimentele tv-uitzending door Philips in 1948, met onder meer een zangeres met pianobegeleiding.
Nederlands eerste experimentele tv-uitzending door Philips in 1948, met onder meer een zangeres met pianobegeleiding. Fotocollectie Anefo

Het was duidelijk een bijzondere middag, die 4de april van 1948. De - niet nader bij naam genoemde - verslaggever van het Algemeen Handelsblad schreef dat „wellicht het begin van een nieuwe periode” werd ingeluid. Hij zit voor de televisie.

Nu lijkt dat misschien al weer ouderwets, maar blader door de oude kranten in het NRC-archief van eind jaren veertig en begin jaren vijftig en je proeft hoe opwindend dit nieuwe medium werd gevonden. De verslaggever moet uitleggen wát hij ziet, hij vergelijkt het met het voor de oorlog populaire sciencefictionboek ‘The Wild Goose Chase’ van Rex Warner: „Een beeldende en tegelijkertijd enigszins beangstigende wereld, waarin de techniek oppermachtig is.”

Tegelijk ook: „Een wonderlijke sensatie, rustig op een stoel in een kamer naar beelden en gebeurtenissen uit de buitenwereld te kunnen kijken.” Het experiment van Philips is volgens hem geslaagd: beeld en geluid „munten uit door helderheid”.

De uitzending, van anderhalf uur, begint met omroepster Bep Schaefer die de kijkers toespreekt. Er is dan nog geen woord voor kijkers: de Handelsblad-verslaggever suggereert ‘kijkeraars’ of ‘kijkvinken’, variaties op luisteraars en luistervinken. Hij denkt dus nog in radiotermen.

Er is reclame, een optreden, een film over de Wieringermeer, wat muziek, nieuws, een demonstratie bloemschikken. De sensatie is niet veel anders dan in een bioscoop. Maar dan: Bep Schaefer pakt de telefoon en draait aan de kiesschijf. In de golfclub in Valkenswaard waar de verslaggever zit te kijken gaat de telefoon over. „Eén ogenblik twijfelt men aan de realiteit ervan en wordt men doordrongen van het wonder van de techniek.” Schaefer lacht en zegt: „Volgens mij is het goed gegaan.”

Openluchtopname

Philips experimenteert door, onder meer met de eerste openluchtopname in 1950, de wedstrijd tussen PSV en Eindhoven. Daar had het bedrijf „de pottenkijkers van de pers” liever niet bijgehad, want het had kunnen mislukken.

Opnieuw is het Handelsblad enthousiast, en wuift enige aarzelingen weg dat mensen nu niet meer naar het stadion gaan. „Het is nl. onze stellige indruk dat de sport van televisie geen kwaad heeft te duchten, evenmin als de vrees gerechtvaardigd is gebleken dat radio de kranten, de concertzaal of de gramofoon nadeel zou berokkenen.”

Desondanks gaat het niet heel hard met televisie in Nederland. De omroepen, de kerken, en de politiek vergaderen voortdurend over de wenselijkheid van dit nieuwe medium. Het Algemeen Handelsblad is kritisch: de apparatuur is er, en de kennis. Philips levert in 1949 televisies aan Engeland (50.000 ontvangers) en de VS (twee miljoen!), maar in Nederland en de rest van Europa moet eerst besloten worden over een zenderstelsel.

Het zou nog tot 1951 duren voor de eerste echte uitzendingen plaatsvinden. Hoe daarop werd gereageerd, is in het NRC-archief niet te achterhalen. De maand oktober 1951 ontbreekt (nog).

Miljoenste ontvanger

Maar hoe snel de televisie de samenleving beïnvloedt, is tien jaar later te lezen. Een miljoen huishoudens, een derde van het totaal, heeft dan al een tv. De miljoenste aansluiting, bij de heer J.H.J. Milius, bedrijfsadviseur te Deventer, is reden voor een stuk in de krant. Helaas is hij niet thuis, maar mevrouw Milius vertelt dat ze graag naar opera’s en operettes kijken.

De televisieredacteur van NRC, W. Hijmans, „mijmert” dat „er niets [is] waaraan een mens zo snel went als een wonder. De tv is „een gebruiksvoorwerp voor huiselijk gebruik geworden”, schrijft hij. „De kinderen van nu zullen over tien jaar (..) hun huis gaan inrichten met een TV-apparaat dat er evenzeer bijhoort als een wasmachine en een ijskast, en dat zij – en dat is het belangrijkste – even verstandig hebben leren bedienen.”