[go: up one dir, main page]

  • zab·ber af

uit zabber (werkwoord) en af, hiertussen kunnen nog andere woorden staan

vervoeging van
afzabberen

zabber (...) af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzabberen
    • Ik zabber af. 
  2. gebiedende wijs van afzabberen
    • Zabber af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzabberen
    • Zabber je af?