[go: up one dir, main page]

  • vet
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen vet vetter vetst
verbogen vette vettere vetste
partitief vets vetters -

vet

  1. rijk aan vet, vetrijk
  2. (voeding) veel voedende stoffen bevattend
  3. vuil door vet of olie
  4. goed gevuld dik, winstgevend
  5. door veel inkt, verf enz., dik en breed
    • De krant opende met een vette kop op de voorpagina over de gebeurtenissen. 
  6. lijkend op iets vets
  7. (jongerentaal) gaaf, geweldig (ook zelf weer gebruikt als versterking van een daaropvolgend bijvoeglijk naamwoord)
    • Zijn nieuwe hit is echt heel vet. 
    • Haar feestje was vet cool. 
  8. modderig en slijkerig van natte grond
    • Onder zijn kistjes is de aarde vet, want het heeft de laatste dagen veel geregend. [6] 

ik ga even een vette bek halen

enkelvoud meervoud
naamwoord vet vetten
verkleinwoord - -

het veto

  1. (biochemie) een groep van chemische stoffen bestaande uit verbindingen tussen glycerol en vetzuren
    • Vetten kennen we als gladde vloeistoffen en smeermiddelen. 
  2. (biochemie) gespecialiseerd dierlijk weefsel
  3. (kookkunst) (voeding) dierlijke of plantaardige brandstof
  4. (techniek) als smeermiddel gebruikte substantie
vervoeging van
vetten

vet

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van vetten
  2. gebiedende wijs van vetten
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[8]


  • vet
Naar frequentie 46

vet

  1. tegenwoordige tijd van vite


  • vet

vet

  1. gebiedende wijs van vete


  • vet

vet

  1. tegenwoordige tijd van veta