[go: up one dir, main page]

  • uit·le·ven
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitleven
leefde uit
uitgeleefd
zwak -d volledig

uitleven

  1. wederkerend zich ~ (op): een verlangen tot verzadiging kunnen botvieren
    • Hij leefde zich daar helemaal op uit. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020  Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be