uitleven
- uit·le·ven
- samenstelling van uit bw en leven ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitleven |
leefde uit |
uitgeleefd |
zwak -d | volledig |
uitleven
- wederkerend zich ~ (op): een verlangen tot verzadiging kunnen botvieren
- Hij leefde zich daar helemaal op uit.
1. een verlangen tot verzadiging kunnen botvieren
- Het woord uitleven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitleven" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be