trombone
- trom·bo·ne
- van Italiaans trombone, in de betekenis van ‘blaasinstrument’ voor het eerst aangetroffen in 1754 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trombone | trombones |
verkleinwoord |
- (muziekinstrument) koperen blaasinstrument waarbij de toonhoogte door middel van spanning van de lippen en een schuif wordt geregeld
- De trombone was op de grond gevallen, maar gelukkig deed de schuif het nog.
1. een koperen blaasinstrument
- Het woord trombone staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "trombone" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "trombone" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ trombone op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
trombone
- trom·bone
trombone v
trombone
- trom·bo·ne
trombone
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | trombone | trombonen | tromboner | trombonene |
genitief | trombones | trombonens | tromboners | trombonenes |
- trom·bo·ne
trombone
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | trombone | trombonen | trombonar | trombonane |
genitief | trombones | trombonens | trombonas | trombonas |
trombone