[go: up one dir, main page]

  • wil
enkelvoud meervoud
naamwoord wil -
verkleinwoord willetje willetjes

de wilm

  1. de bereidheid of zin om iets te doen
    • De wil was er niet om de straat aan te vegen. 
  • Om de wille van de smeer, likt de kat de kandeleer.
erg vriendelijk zijn tegen iemand die je niet mag om iets van diegene gedaan te krijgen
  • Tegen wil en dank (doen/zijn)
met tegenzin
  • Waar een wil is, is een weg.
als je iets echt wilt, dan zul je ook slagen /de weg vinden naar je doel
  • Dat wil zeggen
dat betekent
•  Het bleek dat de jongens al weken aan het cowboy-campen waren, dat wil zeggen in je slaapzak in de open lucht slapen. [1] 
  1. Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
vervoeging van
willen

wil

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van willen
  2. gebiedende wijs van willen
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020  Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be