rennen
- ren·nen
- In de betekenis van ‘hard lopen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rennen |
rende |
gerend |
zwak -d | volledig |
rennen
- inergatief (ongericht) zeer snel lopen
- Je hoeft niet te rennen, we hebben alle tijd.
- ▸ Ik heb vaak haast en ren door het leven.[2]
- ergatief (gericht) zeer snel lopen
- Ik ben naar huis gerend.
- ▸ In het licht van mijn hoofdlamp zag ik een hele nieuwe dierenwereld: talloze kleine schorpioenen, duizendpoten en nachtvlinders renden en vlogen voor me uit en motachtige insecten cirkelden om mijn hoofd.[2]
[A] de rennen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord ren
[B] de rennen m
- (sport) (meestal in meevoud) een snelheidsproef op de weg of in het terrein
- Een snelheidsproef in de lucht of het water noemt men nooit een rennen of rennennen.
[A] 1. zeer snel lopen
[B] 1. een snelheidsproef op de weg of in het terrein
- Het woord rennen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rennen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "rennen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ 2,0 2,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be