[go: up one dir, main page]

Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: sûr
  • [A] Uit Oudfrans sovre, sour(e), sor(e), ontwikkeld uit Latijn super, supra. [1]
  • [B] Ontleend aan Oudfrankisch *sūr, verwant aan Nederlands zuur. [2]

sur

  1. op (ter aanduiding van een plaats)
    «Le chat est sur le lit.»
    De kat ligt op het bed.
  2. op (ter aanduiding van een tijdstip)
    «Je suis sur le point de partir.»
    Ik sta op het punt te vertrekken.
  3. op (ter aanduiding van een verhouding)
    «Une note de cinq sur dix.»
    Een cijfer van vijf op tien.
  4. op (ter aanduiding van herhaling)
    «Cet enfant fait étourderies sur étourderies.»
    Dat kind doet de ene onbezonnen daad op de andere.
  5. tegen
    «Il avait le nez sur la fenêtre.»
    Hij zat met zijn neus tegen het raam.
  6. naar
    «Tourner sur la gauche.»
    Naar links draaien.
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   sur surs
  vrouwelijk   sure sures

[B] sur

  1. zuur
    «Plus douce qu’aux enfants la chair des pommes sures,
    L’eau verte pénétra ma coque de sapin.»[3]
    Zoeter dan het vruchtvlees van zure appelen voor de kinderen, drong het groene water mijn romp van dennehout binnen.
  • Leenwoord uit Frans sud, laat 15e eeuw. [1].

sur m

  1. (windstreek) zuid
  1. Joan Corominas & José Pascual
    “Diccionario crítico etimológico castellano e híspanico (6 tomos)”, Tomo II: CE-F (1984), Gredos, Madrid, p. 780 e.v.


  • sur
stellend vergrotend overtreffend
sur
surare
surast

sur

  1. (scheikunde) zuur, met een lage pH
  2. zuur van smaak
  3. zuur, chagrijnig, nors