strateeg
- stra·teeg
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘veldheer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1867 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | strateeg | strategen |
verkleinwoord | strateegje | strateegjes |
de strateeg m
- een persoon die strategieën uitwerkt
- Hij is een groot strateeg.
- ▸ Willem Post van Clingendael verwacht dat Obama een belangrijke rol als strateeg zal vervullen tijdens de campagne, en – indien Biden wordt gekozen – hij de nieuwe president met raad en daad terzijde zal staan.[2]
1. een persoon die strategieën uitwerkt
- Het woord strateeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "strateeg" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "strateeg" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Theo Koelé“De maat is vol, Obama keert zich tegen zijn opvolger Trump” (4 juni 2020), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be