malloot
- mal·loot
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘iemand die mal is’ voor het eerst aangetroffen in 1501 [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | malloot | malloten |
verkleinwoord | - | - |
- iemand die zich dwaas aanstelt
- Het woord malloot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "malloot" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "malloot" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ malloot op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be