lieflijk
- lief·lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | lieflijk | lieflijker | lieflijkst |
verbogen | lieflijke | lieflijkere | lieflijkste |
partitief | lieflijks | lieflijkers | - |
lieflijk
- schilderachtig, liefelijk, lief
- Op vakantie kwamen we met de fiets in de lieflijkste dorpjes.
- De paardenfluisteraar had een lieflijke benadering van de paarden.
1. zie: liefelijk
- Het woord lieflijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lieflijk" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ lieflijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be