[go: up one dir, main page]

  • le·ge·re

legere

  1. verbogen vorm van de vergrotende trap van leeg


  • le·ge·re
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
legere legō lēgī lēctum
derde vervoeging volledig

legere

  1. actief infinitief praesens van legere
  2. overgankelijk kiezen, uitkiezen; verzamelen
  3. overgankelijk lezen
  4. overgankelijk onderwijzen