[go: up one dir, main page]

lourder

  1. (spreektaal) de zak geven, ontslaan
    «Marianne s’est fait lourder de son taf au MacDo, en c’moment elle glande.»
    Marianne is ontslagen van haar werk bij McDonald's, nu verlummelt ze haar tijd. [1]
  2. (spreektaal) de bons geven, dumpen
    «Cette super-nana s'est fait lourder par cet imbécile.»
    Dat moordwijf is gedumpt door die imbeciel. [1]
  3. (spreektaal) buiten zetten
    «On s’est fait lourder de la boîte.»
    We zijn de disco uitgezet. [1]