[go: up one dir, main page]

  • in·druk
enkelvoud meervoud
naamwoord indruk indrukken
verkleinwoord indrukje indrukjes

de indrukm

  1. de uitwerking van iets op het gemoed of de geest
    • De eerste indruk van hem was zeer goed. 
     Ik vond het verbijsterend om te horen hoeveel indruk de trail destijds op deze man had gemaakt.[3]
  2. een merk dat door indrukking ontstaat
    • Doordat hij zijn ring op papier sloeg, ontstond er een indruk van zijn ring op het papier. 
  • [1]: de indruk geven dat
  • [1]: een gespannen indruk maken
  • [1]: een indruk achterlaten
vervoeging van
indrukken

indruk

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van indrukken
    • ... dat ik indruk. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]