hauw
- hauw
- In de betekenis van ‘type vrucht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hauw | hauwen |
verkleinwoord | hauwtje | hauwtjes |
- (plantkunde) een droge doosvrucht, die minstens driemaal zo lang als breed is, zoals bij koolzaad en pinksterbloem
- Een hauw bestaat uit twee steriele en twee fertiele vruchtbladen, waarvan de bladranden van de fertiele vruchtbladen zijn vergroeid tot randstandige zaadlijsten en een hauw is daarmee tweehokkig en tweekleppig.
1. een droge doosvrucht, die minstens driemaal zo lang als breed is, zoals bij koolzaad en pinksterbloem.
- Het woord hauw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hauw" herkend door:
20 % | van de Nederlanders; |
29 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "hauw" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be