kronkelen
- kron·ke·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kronkelen |
kronkelde |
gekronkeld |
zwak -d | volledig |
kronkelen
- ergatief in veel bochten ergens heen lopen of bewegen
- Het bergpad kronkelt naar boven.
- inergatief heen en weer zich in bochten wringen
- Er werd heftig gekronkeld en gefoeterd, maar los kwamen ze niet.
- wederkerend zich ~: kronkelend zijn weg gaan
- De weg kronkelde zich langs de rivier.
kronkelen
- kronkelen als een aal
- kronkelen als een paling
- kronkelen als een slang
1. in veel bochten lopen of bewegen
- Het woord kronkelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kronkelen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be