[go: up one dir, main page]

  • fa·mi·lie·ka·mer
enkelvoud meervoud
naamwoord familiekamer familiekamers
verkleinwoord - -

de familiekamerv / m

  1. (juridisch) (Nederland) onderdeel van een rechtbank of gerechtshof dat echtscheidingen afhandelt en andere zaken op het terrein van familierecht
    • Een jaar lang is hij in het kader van de tweede fase van zijn raio-opleiding (rechterlijke ambtenaar in opleiding) bij de rechtbank werkzaam: eerst vier maanden bij de familiekamer en vervolgens acht maanden bij de strafkamer. [1]
    • Lesbische vrouwen die na hun echtscheiding duurzaam samenwonen met een vrouw, hebben geen recht op alimentatie voor zichzelf. Deze uitspraak heeft de familiekamer van het Amsterdamse gerechtshof gedaan in een zaak rond een vrouw die nog steeds geld wil van haar vroegere echtgenoot, terwijl zij met een andere vrouw samenwoont. [2]
  2. vertrek binnen een instelling waar naaste familieleden van een cliënt bij elkaar kunnen zijn
    • Het Slotervaartziekenhuis verwacht dat zijn nieuwe afdeling met twintig bedden voor aids-patiënten midden volgend jaar al volledig bezet zal zijn. (…) Bovendien wordt er een familiekamer ingericht waar familieleden en vrienden desgewenst kunnen overnachten. [3]
    • De in 1895 gestichte Isr. begraafplaats (…) heeft weenhuizen aan weerszijden van het toegangshek. Rechts ligt de familiekamer annex opzichterswoning, links de gebedszaal en ernaast - door een luchtspleet gescheiden - het wachthuisje voor de kohaniem (hogepriester). [4]
  3. vertrek in een hotel dat zo ruim is dat een heel gezin erin kan verblijven en overnachten
    • Mijn handbagage werd gedragen, in het vliegtuig kreeg ik champagne en ik sliep in een familiekamer van het Mariott-hotel. [5]
    • Het pension zal dan bestaan uit vier tweepersoonskamers een familiekamer; een wat grotere ruimte en een eetkamer. [6]
  4. (verouderd) ruimte in een woonhuis waar de leden van het huisgezin samen kunnen verblijven
    • De Amsterdamse woonhuizen binnen de grachtengordel waren vaak tegelijk handelshuizen, waar de koopman de bovenste etages als magazijn bestemde. In de veertiende eeuw is men begonnen - in het streven naar verfijnder wonen - met het bouwen van tussenverdiepingen op de parterre met een eigen schouw om een scheiding te kunnen aanbrengen tussen het koken en het eigenlijke wonen. De tussenverdieping werd op die manier de familiekamer. [7]
    • De familiekamer zegden wij : wel, ja, die bestaat nog in de goede Vlaamsche gezinnen, waar 's avonds zich allen rondom de tafel scharen, de een met een boek, de andere met een borduurwerk, de kleintjes met hun speelgoed, al naar gelang van den ouderdom; de famieliekamer, die vooral van vrouwenhanden haar gezelligheid, haar innige, eenvoudige schoonheid moet erlangen. [8]