ezelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van ezelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ezelen			te ezelen
onvoltooid	toekomend		zullen ezelen			te zullen ezelen
voltooid	tegenwoordig		hebben geëzeld			te hebben geëzeld
voltooid	toekomend		geëzeld zullen hebben			geëzeld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	ezelend		geëzeld			ev. ezel	mv. verouderd ezelt	ezele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	ezel	ezelt	ezelt	ezelt	ezelt	ezelen	ezelen	ezelen
verleden (o.v.t.)	ezelde	ezelde	ezelde	ezelde	ezelde	ezelden	ezelden	ezelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal ezelen	zult/zal ezelen	zult/zal ezelen	zult ezelen	zal ezelen	zullen ezelen	zullen ezelen	zullen ezelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ezelen	zou ezelen	zou(dt) ezelen	zoudt ezelen	zou ezelen	zouden ezelen	zouden ezelen	zouden ezelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geëzeld	hebt geëzeld	hebt/heeft geëzeld	hebt geëzeld	heeft geëzeld	hebben geëzeld	hebben geëzeld	hebben geëzeld
verleden (v.v.t.)	had geëzeld	had geëzeld	had geëzeld	hadt geëzeld	had geëzeld	hadden geëzeld	hadden geëzeld	hadden geëzeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal geëzeld hebben	zal/zult geëzeld hebben	zult/zal geëzeld hebben	zult geëzeld hebben	zal geëzeld hebben	zullen geëzeld hebben	zullen geëzeld hebben	zullen geëzeld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geëzeld hebben	zou geëzeld hebben	zou/zoudt geëzeld hebben	zoudt geëzeld hebben	zou geëzeld hebben	zouden geëzeld hebben	zouden geëzeld hebben	zouden geëzeld hebben