groeven
- groe·ven
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
groeven |
groefde |
gegroefd |
zwak -d | volledig |
groeven [1]
- overgankelijk een groef maken in
- groefbeitel, groefbidder, groefijzer, groefleger, groefrail, groefschaaf, groefverband, groefwater, groefzaag
vervoeging van |
---|
graven |
groeven
- meervoud verleden tijd van graven
- Wij groeven.
- Jullie groeven.
- Zij groeven.
- Wij groeven.
de groeven mv
- [2] groeves
- Het woord groeven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "groeven" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be