[go: up one dir, main page]

  • gan·green
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘koudvuur’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1595 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gangreen -
verkleinwoord - -

het gangreeno

  1. (medisch) de afsterving en ontbinding van een levend organisme
    • Het vochtige gangreen had een rottingsstank. 
69 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]