[go: up one dir, main page]


  • af·stro·men

afstromen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afstromen
stroomde af
afgestroomd
zwak -d volledig
  1. weg spoelen van een vloeistof
    • In zijn wetenschappelijke werk onderzoekt Kuipers Munneke hoe de ijskappen op Groenland en Antarctica bijdragen aan het tempo van de stijging van de zeespiegel. Hij speurt naar de interactie tussen de ijskappen en de atmosfeer. Gaat na hoe veranderingen in de atmosfeer de samenstelling van de sneeuwlaag wijzigen en hoe dat zorgt voor het afstromen van het water naar zee. [2] 
  2. (onderwijs) van een hoger naar een lager onderwijsniveau gaan van een leerling
    • Zoals in mei van dit jaar gebeurde toen bij de rapportbesprekingen duidelijk werd dat minstens de helft van de leerlingen van 3-havo zou blijven zitten dan wel zou afstromen naar het vmbo als de cijfers niet zouden worden opgehaald. [3] 
    • Bij een dubbeladvies, zoals vmbo-havo, kiezen ze steeds vaker voor het hoogste niveau. Sommigen leggen daarmee de lat té hoog en halen het jaar niet. Er zijn dan twee opties, namelijk afstromen naar een lager niveau of doubleren. [4] 
85 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[5]