afsjouwen
- af·sjou·wen
- samenstelling van af bw en sjouwen ww
afsjouwen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afsjouwen |
sjouwde af |
afgesjouwd |
zwak -d | volledig |
- wederkerend zich uitputten, zich afmatten
- iets zwaars tillen
- veel lopen, alles aflopen
- Het woord afsjouwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afsjouwen" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be