afleren
- af·le·ren
- samenstelling van af bw en leren ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afleren |
leerde af |
afgeleerd |
zwak -d | volledig |
afleren
- overgankelijk leren iets niet langer te doen of een fout in het geleerde te verbeteren
- Hem werd het spijbelen op hardhandige wijze voorgoed afgeleerd.
1. leren iets niet langer te doen of een fout in het geleerde te verbeteren
- Het woord afleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afleren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be