afjagen
- af·ja·gen
- samenstelling van af bw en jagen ww
afjagen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afjagen |
jaagde af joeg af |
afgejaagd |
klasse 6
zwak -d
|
volledig |
- met veel snelheid, inspanning en behendigheid iets of iemand uitputten en iets uit handen nemen
- Groningen kreeg in de 2e minuut direct al twee goede schietkansen, voor eerst Zeefuik en daarna Tjaronn Chery. Die kansen kwamen voort uit het fel afjagen van de Leeuwarder defensie. [2]
- Waar Bosz zijn ploeg de tegenstander graag wil zien afjagen, gebeurde het omgekeerde. [3]
- Al van begin af aan was de intentie van de ploeg van Jurgen Klopp duidelijk: afjagen en Arsenal niet in het spel laten komen. [4]
- Het woord afjagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afjagen" herkend door:
60 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 02-03-14 SC Cambuur pakt verrassend punt in Groningen
- ↑ Tubantia Daniël Dwarswaard 10-01-17 Bosz begint met verlies tegen Oostenrijkse tweedeklasser
- ↑ Tubantia Tim Engelen 27-08-17 Liverpool walst op Anfield over Arsenal heen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be