[go: up one dir, main page]

coller

  1. overgankelijk plakken, lijmen
  2. inergatief (spreektaal) (figuurlijk) kloppen, overeenkomen (met iets)
    «Ça colle
    Dat klopt!! [1]
  3. (spreektaal) (figuurlijk) lekker gaan, klikken
    «Ça ne colle pas entre Emile et Josyane.»
    Het klikt niet tussen Emile en Josyane. [1]
  4. inergatief (figuurlijk) zich aanpassen
    «Maurice Lévy, patron de Publicis, se donne deux ans pour coller au monde numérique.»[2]
    Maurice Lévy, de baas van Publicis, geeft zichzelf twee jaar om zich aan de digitale wereld aan te passen.
  5. overgankelijk (spreektaal) (figuurlijk) een strikvraag stellen, laten zakken
    «Le prof de philo, ce connard, il a collé mon meilleur pote.»
    Die klootzak van een filosofieleraar heeft mijn beste maat laten zakken. [1]
  1. 1,0 1,1 1,2
    Wouw, Berry van de
    , Woordenboek populair Frans - Nederlands. Woordenboek van het Frans dat u op school nooit leerde, 2e druk, Breda: Uitgeverij Arti-Choc, 2014; p. 60
  2. Bronlink geraadpleegd op 30/11/2020  Weblink bron
    Alexandre Debouté
    Maurice Lévy se donne deux ans pour transformer Publicis in: Lefigaro (04/12/2014) op lefigaro.fr