Knotten
Knotten is het verwijderen van de kruin van een boom. Knotbomen zijn al eeuwenlang een vertrouwd beeld in ons cultuurlandschap. Bepaalde soorten bomen werden vroeger geknot om gebruikshout te leveren. Denk maar aan het maken van zinkstukken, de klompenmaker, de mandenvlechter, de bezemmaker en het gewone brandhoutgebruik. Omdat knotten niet meer rendabel is dreigen de laatste decennia landschapselementen van weleer, die door de mens zijn gevormd, uit ons landschap te verdwijnen. Knotten gebeurt daarom tegenwoordig door organisaties op het gebied van natuurbehoud, lokale overheden en vrijwilligers.
Wat is knotten
Knotten houdt in feite niets anders in dan de betreffende boom eens in de paar jaar van zijn kruin te ontdoen, waarna deze weer uitloopt. Is men eenmaal begonnen een boom te knotten, dan moet dat worden voortgezet. Als meerdere jaren lang het knotten wordt verwaarloosd, groeit de kruin op de knot sterk uit. De takken worden dan zo zwaar dat de boom dreigt in te scheuren of in zijn geheel dreigt om te vallen. Bij een onderhoudsbeurt worden de takken in de winter zo glad mogelijk afgezaagd. De boom gaat in de lente weer uitlopen. In natuurgebieden of langs wegen worden de knotbomen, wanneer ze iets ouder zijn, doorgaans om de vijf tot zeven jaar volledig geknot. Tussendoor volgt na enkele jaren een snoeibeurt, waarbij een aantal takken blijven behouden, vervolgens wordt de boom enkele jaren met rust gelaten. Jongere bomen moeten regelmatiger gesnoeid worden.
Welke bomen
Hoewel je vrijwel alle bomen voorzichtig kan knotten, zijn wilgen het eenvoudigst om mooie resultaten te hebben. In Vlaanderen werden vroeger knotbomen gemaakt van de populier, de eik, de es en de els. Andere soorten zijn minder geschikt als knotboom.
Leilinden worden vaak (deels) geknot en daarna geleid.
Geschiedenis
Het knotten van bomen is een eeuwenoud gebruik. Al in de Swifterbantcultuur (rond 4050-3450 V. Chr.) werd de methode gebruikt. Waarschijnlijk fungeerden de takken als veevoer, grondstof voor touw, het houden van bijen en mogelijk ook andere doeleinden. Het was ook in deze periode met name wilg die geknot werd.[1]
De bomen deden onder meer dienst als grensmarkering van eigendommen en als brandhoutleverancier. De meest bekende soort is de wilg. Hij voorzag de mandenvlechter van tenen voor het maken van manden, matten en dies meer. De (dikkere) tenen werden omwille van de vaak zeer mooie rechte vorm vooral gebruikt als stelen voor bezems en tuingereedschap.
Vaak staan de knotbomen in rijen en hagen. Bij het vlechten van afsluitingen werden vroeger de middelmatig dikke takken (tenen) van de knotbomen gebruikt. Ook vandaag is dit een ecologisch verantwoorde manier om een afsluiting aan te leggen.
Ten tijde van de bloeiende volksdevotie werden geknotte bomen aan landwegen ook gebruikt om kruisbeelden of mariabeelden aan te bevestigen. Ook werden kapelletjes geaccentueerd door geknotte bomen.
Buiten Nederland en Vlaanderen wordt knotten ook toegepast. Belangrijk verschil is, dat de gesnoeide tenen daar tevens als veevoer werden gebruikt. In Zweden werden bijvoorbeeld jonge scheuten van lindes met blad en al bewaard als wintervoer voor vee. Ook in Engeland kwam dit gebruik voor in sommige streken.
Natuurwaarde
Vooral oudere knotbomen herbergen allerlei planten en dieren. Menig steenuiltje vindt in een knotwilg zijn nestplaats. Ook andere vogels nestelen er. Kleine knaagdieren en een groot aantal insecten wonen in knotbomen. Vlier, lijsterbes, braam, fluitenkruid, grassen, varens, mossen, paddenstoelen vinden een goede humusrijke voedingsbodem in knotbomen.
De wilg is één van de eerste inheemse lentebloeiers. In het voorjaar zijn de bloemen, de wilgenkatjes, erg belangrijk voor de bijen.
Aan sloot- en grachtenkanten vormen de knotwilgen een versteviging van de oevers. Ze staan ook aan de randen van waterlopen, kreken en geulen. Bij guur weer vormen ze in open weilanden een beschutting voor het vee tegen wind en regen.
Zie ook
Gebruikte literatuur
- ↑ Bakker, R. 2003. The emergence of agriculture on the Drenthe plateau. A palaebotanical study supported by high-resolution 14C-dating. Archäologische Berichte 16. p. 267