[go: up one dir, main page]

Klooster-Lidlum

nederzetting in Waadhoeke, Nederland

Klooster-Lidlum of Klooster Lidlum (Fries: Kleaster-Lidlum) is een dorp annex buurtschap in de gemeente Waadhoeke, in de Nederlandse provincie Friesland. Het is gelegen ten noordwesten van Franeker, tussen Oosterbierum en Tzummarum. Door het dorpsgebied stroomt de Oosterbierumervaart en loopt de N393, en er langs de N384.

Klooster-Lidlum
Plaats in Nederland Vlag van Nederland
Klooster-Lidlum (Friesland)
Klooster-Lidlum
Situering
Provincie Vlag Friesland Friesland
Gemeente Vlag Waadhoeke Waadhoeke
Coördinaten 53° 14′ NB, 5° 31′ OL
Algemeen
Oppervlakte 2,53[1] km²
- land 2,53[1] km²
- water 0[1] km²
Inwoners
(2023-01-01)
40[1]
(16 inw./km²)
Woning­voorraad 15 woningen[1]
Overig
Postcode 8853
Woonplaats­code 1376
Belangrijke verkeersaders    
Detailkaart
Kaart van Klooster-Lidlum
Locatie in de voormalige gemeente Franekeradeel
Foto's
Moderne kop-hals-rompboerderij, 2014
Moderne kop-hals-rompboerderij, 2014
Plaatsnaambord van Klooster-Lidlum op de weg N393 richting Oosterbierum
Plaatsnaambord van Klooster-Lidlum op de weg N393 richting Oosterbierum
Portaal  Portaalicoon   Nederland
Friesland

In 2023 telde het 40 inwoners.[1] Het wordt wel geduid als een buurtschap omdat het geen woonkern heeft. De bewoning bestaat voornamelijk uit boerderijen. Een paar huizen liggen binnen de bebouwde kom van Oosterbierum. Samen met Oosterbierum heeft het een dorpsbelangenvereniging.

Klooster-Lidlum is vooral bekend om zijn invloedrijke klooster, dat er in de middeleeuwen een tijdlang stond. Omdat de 16e-eeuwse geschiedkundige Sibrandus Leo veel van de bouwgeschiedenis van het klooster verhaalde in zijn kroniekenwerk, staat het klooster Lidlum bekend als het best gedocumenteerde klooster van Friesland qua bouw.

Geschiedenis

bewerken

Voor de komst van het klooster was Lidlum, Lidlom in het Latijn, een gehucht dat bestond uit een aantal boerderijen en huisterpen, niet ver van de Middelzee. Het noordelijke gebied van Lidlum was tot de 12e eeuw nauwelijks bewoonbaar doordat de zee nog regelmatig vrij spel had. Er lag in het zuidelijke deel een grotere terp, een opgeworpen heuvel in het landschap, uit de eerdere middeleeuwse jaren. Het is hierop en omheen, dat de plaats zich verder ontwikkelde.

In 1318 werd de plaats vermeld als Lidlim en in 1325 als Lidlum. De plaatsnaam zou verwijzen naar het feit dat het een woonplaats (heem/um) was van of opgericht door 'Liudila', of bewoond werd door het volk van deze persoon. De latere toevoeging klooster duidt op het klooster dat er heeft gestaan tussen circa 1182 en 1580. De ontwikkeling tot een dorp hing samen met het klooster.

Ontstaan van het klooster

bewerken

Het was ene Sibo, een vermeend vermogende man, die op zijn huisterp Oude Dal in het noordelijke deel een klooster stichtte. Ook Tjalling Donia van Bonneterp uit Winsum sloot zich aan bij de missie voor de stichting van het klooster, een kanunnikenklooster. Sybrand Lieuwes, beter bekend als Sibrandus Leo en zelf een kloosterling van Lidlum in de 16e eeuw, vertelde in zijn geschiedschrijving in de kroniek van Lidlum dat dit in het jaar 1182 was. Het is echter waarschijnlijk dat het klooster een aantal jaar eerder was gesticht. Het jaar 1182 valt namelijk samen met inwijding van de kerk die bij het klooster werd gebouwd. Aangenomen wordt dat dit moment tevens gelijk valt met het moment dat het klooster zich bij de orde van Prémontré had aangesloten.

In 1182 werd het Vallis sancte Marie of Vetus Vallis genoemd in het Latijn, afgekort Valle. Het was oorspronkelijk gesticht als dochterklooster van de Mariëngaarde en stond daarom ook wel bekend onder de naam Mariëndal. De benamingen Oude Dal en Lidlum werden echter ook gebruikt. Na het aansluiten bij de orde van Prémontré werd het een Premonstratenzer klooster. De nieuwe geloofsrichting had ook gevolgen voor de samenstelling van het klooster.

Het was oorspronkelijk een dubbelklooster, wat inhield dat er zowel mannen als vrouwen in een gezamelijk kloostergebouw zaten. Het klooster had een grote aantrekkingskracht en werd zo al snel een belangrijke kloostergemeenschap. In 1286 werd het vrouwenklooster Sint Michielsberg gesticht te Monnikebajum, waarmee de scheiding officieel werd. Het vrouwenklooster was onderdeel van het klooster van Lidlum, het vormde tot het midden van de 15e eeuw in vermogensrechtelijk opzicht één geheel met Lidlum. Deze combinatie maakte het gezag van het klooster nog belangrijker.

Verplaatsing van het klooster en verdere bloei

bewerken

Toen de zee meerdere malen stormvloeden veroorzaakte in de regio, maakte de dan dienst doende abt Sibo Deimta bekend dat het klooster diende te verhuizen. Omdat hij vreesde dat bij een volgende grote stormvloed het klooster in gevaar zou kunnen komen. De familie van de oprichter Sibo van Lidlum, die dan nog altijd betrokken waren bij het klooster, protesteerde tegen de verplaatsing, omdat "zijn vrome schenking niet verplaatst mocht worden.", aldus P.N. Noomen in 2009. Het was de laatste vermelding van de familie.

In 1234 werd de verplaatsing een feit, naar de hogere terp meer landinwaarts. De nieuwe plek was een al bestaande terp die eerder in de middeleeuwen werd opgeworpen. Bij archeologisch veldonderzoek werden scherven uit de Merovingische periode gevonden, uit de 6e en 7e eeuw. Bij opgravingen werden ook sporen gevonden van een ijzergieterij in de terp. Meer dan waarschijnlijk was deze werkplaats al in onbruik geraakt toen het klooster verhuisde naar de terp. Er werd ook het profiel gevonden van hutkom, een half ingegraven rechthoekig gebouwtje. De terp werd zeven of acht keer opgehoogd, de laatste keer zou rond het jaar 1000 zijn geweest. Er zijn aanwijzingen dat het een 'maagdelijke terp' betrof toen het klooster verhuisde, waardoor bijvoorbeeld de kloosterkerk oost-west was gericht.

Op wat latere tekeningen/schetsen en plattegronden zijn vagere contouren weergegeven van het nieuwe complex. Het complex veranderde eveneens over de jaren heen, aldus het werk van Sibrandus Leo. De oude kerk op het terrein van de oude plek van het klooster werd een kapel. De terp waarop het stond wordt daarom ook wel Kapelleterp genoemd en een latere nabijgelegen Kapelleweg is er ook naar vernoemd. Het voormalige kloostergebouw werd een tijd gebruikt als een uithof, een hoeve van waaruit de kloosterlingen de landbouwwerken uitvoerden. Het oostelijke perceel van de Kapelleweg tegenover de Kapelleterp werd vernoemd naar de toegangspoort van deze uithof, de Poertfen.

In de 13e eeuw werd de abdij van het klooster intensief betrokken bij het onderhouden van de zeedijken van de Middelzee. Op 17 december 1287 staat opgetekend dat er inderdaad nog een grote overstroming was tijdens een grote storm waarbij de oude plek van het klooster overspoeld werd. Er zouden 40 mensen zijn omgekomen uit Oude en Nieuwe Dal, boeren en ook broeders die de landerijen en dijken bleven bewaken tijdens de storm. Op de nieuwe plek bereikte een kleine twee jaar later, in 1289 het klooster en het dorp zijn hoogtepunt. Rond de 600 mensen werden er vermeld in dat jaar.

Het complex was om die reden ook uitgebreid over de jaren heen. Abt Pibo Sibranda, die abt was van 1309 tot en met 1325, liet tijdens zijn leidingsperiode een stins bouwen bij het kloostercomplex. Het betrof een stenen abtenverblijf met een verdedigingsfunctie. Naar verluidt zou Sibranda de bouw zelf bekostigd hebben. Hij liet het gebouw direct langs het kloostergracht van terrein bouwen. Het kloostercomplex kende naast de kloostergracht, die later verdubbeld werd, ook (lage) omwallings- of verdedigingsmuren.

De abdij van het klooster werd ook verantwoordelijk voor het aanstellen van pastors in veel omliggende parochies, in totaal ging het om negentien parochies. Het ging daarbij onder meer om de parochies van Lutkewierum, Oosterzee, Berlikum, Sexbierum, Spannum, Winsum, Tzummarum, Menaldum, Bozum, Welsrijp, Herbaijum, Huins, Baard, Oosterlittens, Britswerd en Hoorn (Terschelling).

Moord van abt op uithof en sage

bewerken

In 1332 zou de twaalfde abt van het klooster, Eelko Liauckama, zijn vermoord door een stel monniken. Dit zou gebeurd zijn op 22 maart 1332 toen hij op bezoek ging op de uithof in Boksum. Tijdens zijn bezoek protesteerde Liauckama tegen het zuipen en vlees eten in de heilige vastentijd door de broeders. Deze lezing viel niet goed en daarop zou de abt zijn doodgeknuppeld door de broeders. Dit verhaal maakt ook deel uit van de sage het Wonder te Lidlum, waarbij witte rozen uit de mouwen van zijn pij tevoorschijn zouden zijn gekomen. Eelco werd in het lekengedeelte van de kerk begraven en als martelaar vereerd. Als zalige Eelco van Liauckema komt hij nog steeds voor in de heiligenkalender van de Orde van Premonstreit.

Brand, herbouw, armoede en landbouwbloei

bewerken

In 1333 werd het klooster getroffen door een grote brand, een groot deel van het complex zou daarbij verwoest zijn. Daarbij gingen ook veel werken uit de kloosterbibliotheek verloren. Het complex moest worden herbouwd, verloren goederen vervangen en ook de kloosterbibliotheek moest weer worden opgebouwd. Uit archeologisch onderzoek later zou blijken dat daarna het klooster te maken kreeg met armoede en dat er een duidelijkere scheiding was tussen het meer armoedige en rijkere deel van het kloostercomplex.

Tevens bleek dat het complex groter was dan aanvankelijk gedacht. Men dacht eerst dat het complex alleen op het hogere deel van de terp was gelegen. Bij later onderzoek bleek dat ook het zuidelijke lagere deel onderdeel was van het complex. Het was hier waar het armste deel woonde. In de 14e eeuw was armoede nog niet zo sterk als later. In de loop van de 15e eeuw werd de armoede dieper, dit zou mede komen door slecht bestuur. Volgens sommige bronnen heerste er zelfs honger onder de kloosterlingen.

De 14e en 15e eeuw was ook de tijd van de Schieringers en Vetkopers, het betrof partijtwisten tussen religieuze stromingen die Groningen en Friesland teisterden. Het Premonstratenzer klooster koos de kant van de Vetkopers en streed onder andere tegen Roorda's van Tzummarum, met de Sjaardema's van Franeker en zelfs met de Schiere monniken van het klooster Bloemkamp. In het midden van de 15e eeuw overviel Tzummarumer hoofdeling Johannes Roorda het klooster door met een schip via de kloostergracht van de stins binnendoor de deur te openen en de vensters in te slaan.Het klooster raakte rond 1500 nog meer in de problemen. Het werd een prooi van woelingen en het werd gebrandschat.

Daarna leek het een tijd beter te gaan, met name in de periode voor het einde van het klooster leek het kloostergoed weer goed te gedijen. Met name in de tijd van agrarische hoogconjunctuur, die toen net in opgang kwam en duurde tot halfweg 17e eeuw. De abt Isbrand van Harderwijk liet bijvoorbeeld het abtshof, de stins, verder verfraaien en tussen 1553 en 1556 liet de abt een nieuwe schuur bouwen, net ten zuiden van de terp. Het betrof een schuur die volgens Sibrandus Leo in zijn soort niet eerder gebouwd was in de regio van Friesland. In de schuur kon niet alleen het vee, maar ook het hooi en het koren onder één kap geborgen worden. Deze bouwvermelding wordt vaak aangehaald om de 16e-eeuwse innovatie van de bedrijfsgebouwen nader te dateren door landbouwhistorici.

Einde van het klooster

bewerken

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd het klooster kortstondig een strijdtoneel. De Geuzen plunderden in 1572 het klooster, waarbij ook vernielingen plaatsvonden waarna de stadhouder van Friesland, Caspar de Robles, het klooster liet bezetten om het te herstellen en als kazerne in te richten voor de Spaansgezinden. Dit juist om ze in de strijd met de Geuzen een betere machtspositie te verschaffen. Naast herstelwerkzaamheden werd het terrein extra versterkt. Een schets daarvan toonde deze versterkingen, waardoor er een beeld kon worden gevormd hoe het kloostercomplex er vanaf de grond uitzag. Al bleek bij boorproeven later dat de bemuurde bastions die ook op kaarten werden aangegeven niet of nauwelijks van steen moeten zijn geweest, gezien het ontbreken van gruis of puin ervan.

In de kroniek van Sibrandus Leo beschreef hij uitgebreid dat deze periode voor de kloostergemeenschap een onaangename episode was. In 1580 werd het kloostergoed overgedragen aan de Staten van Friesland. Deze braken het kloostercomplex af, en op wat boerderijen en klein goed na werd het geheel verwoest. Het is onbekend of de stins daarbij gespaard was gebleven, of dat het enige tijd later alsnog werd afgebroken. Het kloostergoed was rond die tijd iets meer dan 1000 hectare groot.

Ontwikkeling van grondgebied en dorp na het klooster

bewerken

In de omgeving van het klooster ontwikkelde zich een dorp dat later als negende dorp van de grietenij Barradeel gold. Na het sluiten van het klooster dunde het dorp gaandeweg uit. Hoewel het klooster niet meer bestond, bleef het nog een tijdlang een kloostergoed. In 1640 was het ieder geval geen kloostergoed wanneer grietman Hottinga als eigenaar van het grondgebied werd gemeld. Deze grietman was woonachtig in de Hottinga state bij Sexbierum. Een overgebleven boerderij op het grondgebied van het voormalige klooster werd door hem verpacht.

Bij de volkstelling in 1840 had Lidlum nog 78 inwoners in maar negen huizen. Van der Aa meldt in zijn werk Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden deel 7 uit 1846 dat er 80 inwoners waren, waarvan ongeveer 10 rooms-katholiek en 70 hervormd en dat het geen school of kerk had.[2] In de loop van de twintigste eeuw groeide het aantal huizen, maar daalde het aantal inwoners. Tot de gemeentelijke herindeling van 1 januari 1984 maakte het deel uit van de per die datum opgeheven gemeente Barradeel. En tussen 1984 en 2018 lag het dorp in de gemeente Franekeradeel. Per 2018 is Franekeradeel opgegaan in de gemeente Waadhoeke. In 1975 verkreeg de terp waarop het klooster stond, die ook wel de Monniketerp genoemd wordt, de status van een rijksmonument.

De plaats Klooster-Lidlum wordt in de 21e eeuw steeds vaker als buurtschap geduid. In 2016 duidde de Nieuwe Encyclopedie van Fryslân het als een buurtschap. Eerder duidde onder meer plaatsengids.nl het als een buurtschap van Oosterbierum. Mede ingegeven doordat het ook in de 20e en begin 21e eeuw geen kernontwikkeling heeft doorgemaakt. Toch wordt het ook nog met regelmaat als een dorp aangehaald. Het heeft anno 2024 nog altijd een eigen woonplaats- en dorpsstatus, volgens allecijfers.nl op basis Kadaster- en CBS-gegevens telde de plaats 18 adressen.[3]

Literatuur

bewerken
Zie de categorie Klooster-Lidlum van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.