[go: up one dir, main page]

Universalisme (theologie)

(Doorverwezen vanaf Alverzoening)

Universalisme of alverzoening is de overtuiging dat alle mensen (vaak met de hele schepping) na hun dood uiteindelijk gelukzalig zullen voortleven. Deze doctrine, die het meest is uitgewerkt in de christelijke theologie, verwacht dat alle mensen uiteindelijk verzoend worden met God en vaak ook dat met hen de hele schepping wordt hersteld. In de oosters-orthodoxe traditie heet dit vaak apokatastasis (Grieks voor letterlijk: herstel van alle dingen).

De meeste versies van het universalisme stellen een louteringsfase voor de daders voor: een soort tijdelijke hel waar zij hun straf moet uitboeten en zich moeten verzoenen met hun slachtoffers, voordat zij in eeuwige gelukzaligheid kunnen verderleven. Het debat tussen particularisme (ook wel: infernalisme) en universalisme gaat dus zelden over of er een hel bestaat, omdat ook vrijwel alle universalisten die veronderstellen, maar hoelang deze hel duurt en van welke aard deze is: een eeuwige kwelling tegenover een tijdelijke weg tot herstel. Universalisten gaan meestal uit van een 'pedagogische' functie van een hel: deze is dan bedoeld om de onrechtvaardigen tot berouw en bekering te leiden.

Argumenten rondom universalisme

bewerken

Universalisten gebruiken sinds de oude kerk diverse argumenten die regelmatig terugkeren:

  • Het is fundamenteel onrechtvaardig om iemand voor een tijdelijke zonde eeuwig te straffen; een straf moet proportioneel zijn aan de misdaad en dat kan een eeuwige straf per definitie nooit zijn.
  • Het past niet bij een goede God om mensen nooit te vergeven.
  • Het past niet bij een almachtige God om mensen in alle eeuwigheid niet te kunnen overtuigen in hem te geloven.
  • Het is onwaarschijnlijk dat mensen na hun dood niet meer van mening kunnen veranderen, en dan is het onwaarschijnlijk dat ze in alle eeuwigheid niet voor de hemel zouden kiezen, als ze tenminste werkelijk wisten hoe mooi het daar is.
  • Het is onmogelijk om vreugde te beleven in de hemel, als je geliefden voor eeuwig gekweld worden in de hel.
  • Er zullen talloze grensgevallen zijn die nét wel of niet in de hel komen, die net iets meer of minder gezondigd hebben, en het is fundamenteel onrechtvaardig als zo'n minimaal verschil resulteert in een eeuwig verschillende straf.
  • Het Griekse woord aionios (αἰών (aiṓn, "tijdperk, wereld”) + -ιος (-ios, uitgang)) dat vaak in bijbelvertalingen met 'eeuwig' wordt vertaald, betekent volgens contemporaine Griekssprekenden en hedendaagse taalkundigen niet eeuwig, maar zoiets als 'behorend bij de (komende) eeuw' (in de Joodse eschatologie de Olam Haba).

Christelijk universalisme

bewerken

Oude kerk

bewerken

De kerkelijke schrijver Clemens van Alexandrië (rond 200 n.Chr.) en zijn leerling Origenes (rond 220 n.Chr) waren de eersten die het christelijke universalisme systematisch uitwerkten.[1][2][3]

In hoeverre hun leer wel of niet de invloed heeft ondergaan van het stoïcisme of middenplatonisme is niet geheel duidelijk:

Before Christianity, no religion or philosophy had ever maintained it, not even Plato or mystery religions. Outside Christianity, in the Patristic age, only some Neoplatonists, such as Macrobius and Proclus, seem to have maintained it, but only when “pagan” Neoplatonism was a sort of parallel to Christianity, and in any case in a different way from the Patristic doctrine of apokatastasis (e.g. excluding the resurrection, as I mentioned).[2]:819[4]

Dat het universalisme een algemeen gangbare theologische opvatting was ten tijde van het vroege christendom, ook vóór Clemens en Origenes, staat niet ter discussie. De vraag is wel hoe populair deze leer was onder kerkelijke schrijvers, kerkvaders of het gewone kerkvolk.[5] De christenen in de oudheid waren grotendeels afkomstig uit de eenvoudige standen, enkele uitzonderingen daargelaten, en stonden sterk onder de invloed van pagane denkbeelden, dus het is mogelijk dat de hellenistische gedachten over de hel (een plek voor de verdoemden) kritiekloos over zijn genomen.[6][7]

Tegelijk zijn er uit de catacomben geen afbeeldingen van hellestraffen of folteringen in het hiernamaals overgeleverd.[8] De classica Ilaria Ramelli ontkent enige hellenistische beïnvloeding,[9] terwijl Bauckham juist wel uitgaat van sterke beïnvloeding.[10] J.W. Hanson, die in 1899 de eerste grote studie hierover publiceerde, is van mening dat niet de leer van de alverzoening en het universalisme een platoons of stoïsch denkbeeld is, maar dat juist de leer van het eeuwige lijden in de hel afkomstig is uit allerlei voor-christelijke voorstellingen.[11] Een specifieke versie van Origenes' universalisme (van leerlingen van hem in Palestina, waarin zijn leer over het vóórbestaan van de ziel centraal stond) werd op het Vijfde Concilie (553 n.Chr.) verboden.

De inhoud van het vroeg-christelijke leer van het universalisme is in het kort: ontkenning van de eeuwigdurende hel. De hel zelf en ook de verschrikkelijke straffen die men zal ondergaan in deze plaats werden niet ontkend, alleen dat de hel en de helse straffen eeuwig zouden duren. Hierin onderscheidt het zich van het latere universalisme, waarin sporadisch ook het bestaan van een hel wordt ontkend.

Reformatie tot heden

bewerken

Opvallend is dat er tijdens de Reformatie, toen alle dogma's tegen het licht werden gehouden, blijkbaar geen enkele reformator twijfelde aan het bestaan van een eeuwigdurende hel.[12] Pas in de achttiende eeuw beleefde het universalisme een grote opleving. Het hoogtepunt werd bereikt in de negentiende eeuw in de Verenigde Staten van Amerika waar de Universalist Church of America een niet aflatende stroom aan boeken en traktaten publiceerde waarin op Schriftuurlijke gronden het bestaan van een eeuwige folterplaats ontkende of (vooral in de vroege periode van het Amerikaanse universalisme) de beperkte duur van de hel werd geleerd.[13] Men trok openlijk de bewering van orthodoxe christenen in twijfel dat hun ontkenning van de (eeuwige) hel gebaseerd zou zijn op een soort wensdenken en verdacht de orthodoxe christenen er juist van dat hun liefde tot God niet werkelijke liefde kon zijn, omdat deze gebaseerd is op angst voor een straffende God.

Tegenwoordig handhaven matigde kerkgenootschappen (protestants, katholiek) weliswaar officieel de leer van de eeuwigdurende hel, maar in de praktijk wordt deze zelden onderwezen of vooral gezien als een gemoedstoestand, in het heden, of na de dood, waarin iemand Gods liefde ontbeert. Universalisme, dat zich tegen het infernalisme afzette, raakte daardoor tijdelijk weer op de achtergrond. Volgens de protestantse fundamentalistische en evangelische stromingen is de Bijbel letterlijk geïnspireerd en moet deze zoveel mogelijk woordelijk worden geloofd, en daar neemt de hel als eeuwige fysieke en geestelijke marteling een prominente rol in. In deze context kan het universalisme weer op hernieuwde interesse rekenen.

Overtuigde en hoopvolle universalisten

bewerken

Binnen het christendom bestaan grofweg twee soorten universalisten: overtuigde en hoopvolle. De eerste categorie bestaat uit christenen die overtuigd zijn dat het universalisme de juiste vorm van christelijk geloof is, de tweede categorie hoopt daarop.[14] Tot de eerste groep kunnen theologen en filosofen als Thomas Talbott, William Barclay[15], J.W. Hanson[16], F.D. Maurice en A.E. Knoch gerekend worden. Tot de tweede groep F.W. Farrar[17], Thomas Allin[18], Hans Kung, Karl Barth, Jürgen Moltmann en Paus Franciscus.

Universalisme onder de kerkvaders

bewerken

In hoeverre de vroege Concilies het universalisme hebben verboden, is omstreden. Onomstreden is dat vele gerespecteerde kerkvaders openlijk universalist waren en ook deelnamen aan deze Concilies. Ilaria Ramelli[19] en J.W. Hanson,[20] die uitvoerig de grondteksten onderzochten, noemen in hun studies o.a.: Clemens, Eusebius, Origenes, Didymus de Blinde, Antonius de Grote, Pamphilus van Caesarea, Macrina de Jongere, Gregorius van Nyssa, Cyrillus van Alexandrië, Evagrius van Pontus, Diodorus van Tarsus, Theodorus van Mopsuestia, Tyrannius Rufinus, Isaak van Nineve, Dionysus de Areopagiet, Maximus Confessor en Johannes Scotus. Enkele typerende citaten uit de derde en vierde eeuw:

Clemens

bewerken

“Want alles, als geheel en in zijn delen, heeft de Heer van het heelal geordend met het oog op de redding van dat heelal. Iedereen die deugdzaam is, verandert ten goede, want ze hebben een passende reden om te veranderen: hun ziel heeft de kennis in vrijheid vergaard. Maar de nodige correcties, door de goedheid van de toeziende opperrechter, door de beschermengelen, door diverse eerdere oordelen, door het laatste oordeel, onderwerpen zelfs wie ongevoelig is geworden voor berouw.” (Clemens, Stromata VII 2)

Origenes

bewerken

“Ik ben van mening dat de uitdrukking dat God ‘alles in allen’ zal zijn, betekent dat hij in elk individu alles is. En zo zal hij alles in ieder mens zijn… Als eenmaal alle dwaasheid is verwijderd en de persoon is gewassen en gezuiverd, wordt hij die alleen de goede God is, in hem alles. En dat niet bij een paar individuen, of bij een groot aantal, maar hij is ‘alles in allen’… Zo zal het uiteindelijk herstel van het universum niet de wil van de schepselen schenden… want geen ziel of bewust wezen wordt gedwongen tegen de vrijheid van zijn eigen wil.” (Origenes, Peri Archon III 6.3)

Gregorius van Nyssa

bewerken

“Waar komt het onderwijs van Paulus op neer? Het kwaad wordt betekenisloos en zal volledig zijn vernietigd. De goddelijke, pure goedheid zal in zichzelf ieder wezen met bewustzijn bevatten, niets dat God gemaakt heeft dat van zijn koninkrijk worden buitengesloten… Paulus spreekt duidelijk over het niet-bestaan van het kwaad, door te stellen dat God in alle dingen is… Wanneer alle vijanden Gods voetbank zijn geworden, zullen ze een spoor van goddelijkheid zelf ontvangen. Als eenmaal de dood is vernietigd – want er zullen geen mensen sterven, zelfs de zal ophouden te bestaan – dan zullen we aan hem onderworpen zijn. Maar dit is geen slaafse nederigheid. Onze onderwerping bestaat uit een koninkrijk, onvergankelijkheid en zeggen die in ons leeft.” (Gregorius van Nyssa, In Illud)

Hedendaagse theologen

bewerken

Abraham Heschel

bewerken

De joodse theoloog, filosoof en rabbijn Abraham Joshua Heschel (1907-1972) benadrukt dat het thema van uitverkiezing het universele karakter, ofwel de eenheid van de geschiedenis in het Jodendom steeds een belangrijke plaats heeft gehad. In zijn boek De Profeten beschouwt hij de profeet als de eerste universele mens in de geschiedenis, omdat hij is gericht op en zich richt tot alle mensen. De eerste die uitgaat van de eenheid van alle mensen is niet de heerser maar een profeet. In Jeremia (28:8) zegt deze profeet tegen Chananja dat profeten er sinds eeuwen zijn geweest en hebben geprofeteerd tot vele landen en tot grote koninkrijken. Jeremia ziet zich staan in een traditie waarin ook hij is aangesteld als profeet voor de volkeren" (Jeremia 1:5) en niet alleen voor Israël. Zo ook spreekt Jesaja profetieën uit die betrekking hebben op vele naties. Heschel is van mening dat bij de oude joodse profeten het idee van één geschiedenis is geboren:

Elke afzonderlijke gebeurtenis of situatie wordt betrokken op Hem die regeert over alle naties.[21]

Maar er zijn tot op vandaag ook joodse stemmen die het universalisme juist een bedreiging achten voor de eigen, exclusieve identiteit. De Britse rabbijn en taal- en geschiedkundige Nicholas de Lange (1944) stelt in zijn inleiding op het jodendom dat het 19de-eeuwse universalisme van de Verlichting – dat de civiele gelijkheid van alle joden in de Europese samenleving aankondigde – ‘de machtigste vijand van de natie’ vormt. Volgens De Lange gaat de dreiging van het universalisme voor de joden uit bóven de dreigingen die uitgaan van assimilatie, individualisme, verstrooiing, fragmentatie en zelfs van genocide.[22]

Jacques Dupuis

bewerken

In zijn belangrijkste werk Towards a Christian Theology of Religious Pluralism (1997) probeerde de jezuïet Jacques Dupuis (1923-2004) een theologische uitwerking te geven aan het verlangen naar wederzijds respect en samenwerking tussen de religies zoals die door Vaticanum II waren uitgesproken. Dupuis getuigde van een universalisme op basis van eerbied voor andere religies, zij het binnen de grenzen van de eigen identiteit. Hij leidde tot kritiek op zijn werk vanuit de Vaticaanse Congregatie voor de Geloofsleer.[23]

Hamid Dabashi

bewerken

Hamid Dabashi, hoogleraar Iraanse Studies aan de Colombia Universiteit in New York, vindt dat een op de toekomst gerichte bevrijdingstheodicee van moslims alle exclusiviteit zal moeten laten varen. Ze moet realistisch zijn en uitgaan van "een islam die terugwijkt in het weefsel van de samenleving in algemene zin". Wie nu toch nog meent vanuit dé islam een confronterende dialoog met hét Westen te moeten voeren, zoals Tariq Ramadan ambieert, is volgens Dabashi "niet van deze tijd". De kernwaarden en begrippen waar zijn bevrijdingstheodicee van uitgaat zijn: diversiteit en schakering (van de werkelijkheid), alteriteit (in de zin van het vermogen tot het verwisselen van het eigen perspectief met dat van de ander) en dat zonder de pretentie het kwaad in de wereld nog ergens te kunnen lokaliseren. Moslims zullen juist moeten leren leven met de schaduwen van de waarheid. Hij verwerpt daarom ook het islamistisch juridicalisme. Met zijn inclusieve, soms bijna pluralistische posities zet Dabashi de vertrouwde manieren van denken binnen de islam op scherp. Hij daagt er tegelijkertijd de ideologische exclusiviteit van sommige Europese filosofen mee uit en tart zo ook de exclusiviteit van een ‘joodse’ staat.[24]

David Bentley Hart

bewerken

David Bentley Hart, een Amerikaanse oosters-orthodoxe theoloog en filosoof, is een van de bekendste hedendaagse verdedigers van een (christelijk) universalisme. Zijn That All Shall Be Saved uit 2019 bevatte een frontale en doordachte aanval op de fundamentalistische en calvinistische beeld dat ongelovigen eeuwig door God bij bewustzijn worden gehouden om te worden gekweld. Het boek bevatte diverse argumenten die door vakgenoten werden gewaardeerd, maar de felle stijl kreeg kritiek.

Hedendaagse filosofen

bewerken

Peter Sloterdijk

bewerken

De Duitse filosoof Peter Sloterdijk roept in een pluralistisch, nivellerend betoog de monotheïstische religies op de overgang te maken van militant universalisme naar een beschaafd universalisme. Hij noemt dat desuprematisering en een minuscule beweging die een wereld van verschil maakt. Sloterdijk brengt als filosoof de apostel Paulus (ca. 3-ca. 64/67) naar voren als grondlegger van een nieuw verenigingsmodel ofwel de gemeenschap der heiligen die het etnocentrisme afwijst. Maar voor Sloterdijk staat vast dat Paulus zich hierbij schuldig maakte aan een vijandige overname van de Tenach die hij voor christelijke doeleinden zou hebben geïnstrumentaliseerd – en zo in feite de omstreden substitutietheologie introduceerde, die het jodendom overbodig verklaarde en de kerk in de plaats stelde van het jodendom.[25]

Alain Badiou

bewerken

De atheïstische filosoof Alain Badiou komt in het universalisme/particularisme-debat daarentegen tot een regelrechte rehabilitatie van Paulus als de eerste ‘beschaafde universalist’. De apostel belichaamt bij hem het waarheidsproces van de voortgaande universaliteit. Badiou plaatst diens getuigenis lijnrecht tegenover Nietzsche die wars was van Paulus egalitaire mensopvatting en universalistische wereldbeschouwing. Badiou schuift Paulus naar voren, om het postmoderne denken te bekritiseren dat volgens hem veel te geringschattend is over het streven naar gelijkheid en gerechtigheid-voor-allen en over het daaruit voortvloeiende anti-multiculturele vertoog van deze tijd. Het bracht hem in botsing met de filosoof Alain Finkielkraut, die zich stoorde aan de opvatting van Badiou dat de idee van een nationale identiteit in essentie ‘een reactionair concept’ is. Finkielkraut, criticus van het multiculturalisme, vatte Badiou’s kritiek op als een ontkenning van zijn particuliere, joodse wortels.[26]

Charles Taylor

bewerken

Ook de katholieke Canadese filosoof Charles Taylor brengt Paulus ter sprake door diens jood noch Griek-verklaring te lezen als de sterke morele aantrekkingskracht van een nieuwe, minder overvolle, meer universele en broederlijke ruimte. Die is volgens Taylor als streven binnen de geschiedenis van de mensheid een duurzame, nastrevenswaardige constante geworden. Paulus werd, in het kader van dit onderzoek, voor hem een steeds intrigerender persoonlijkheid, te meer toen bleek hoezeer hij voor sommige joodse en moslimdenkers, maar ook weer niet voor allen, nog steeds een steen des aanstoots kan zijn.[27]

Zie ook

bewerken
bewerken