ween
Uiterlijk
- ween
vervoeging van |
---|
wenen |
ween
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wenen
- Ik ween.
- gebiedende wijs van wenen
- Ween!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wenen
- Ween je?
- Het woord ween staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ween" herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to ween |
he/she/it | weens |
verleden tijd | weened |
voltooid deelwoord |
weened |
onvoltooid deelwoord |
weening |
gebiedende wijs | ween |
ween
ween
ween
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 75 %
- Prevalentie Vlaanderen 89 %
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 4
- Werkwoord in het Engels
- Woorden in het Engels met audioweergave
- Onovergankelijk werkwoord in het Engels
- Verouderd in het Engels
- Woorden in het Nedersaksisch
- Werkwoord in het Nedersaksisch
- Woorden in het Sallands
- Werkwoord in het Sallands