veertigtal
Uiterlijk
- Geluid: veertigtal (hulp, bestand)
- veer·tig·tal
- samenstelling van veertig en tal zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | veertigtal | veertigtallen |
verkleinwoord |
het veertigtal o
- een eenheid van 40 stuks; een aantal van 40 stuks
- ▸ Een veertigtal schreden van hem af kwam een met vier paarden bespannen rijtuig, hoog met bagage beladen, hem tegemoet over de met gras begroeide weg, waarlangs hij liep.[2]
- ▸ De eerste rit was meteen een zware kluif voor de 176 renners: ze kregen acht heuvels voor de kiezen. Op de finish bestond het peloton, dat op een minuut van De Gendt eindigde, nog slechts uit een veertigtal renners.[3]
- Het woord veertigtal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Anna Karenina” (1877), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028276062
- ↑ Weblink bron “De Gendt toont klasse in eerste rit Dauphiné” (04-06-2017), NOS