saamhorig
Uiterlijk
- saam·ho·rig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | saamhorig | saamhoriger | saamhorigst |
verbogen | saamhorige | saamhorigere | saamhorigste |
partitief | saamhorigs | saamhorigers | - |
saamhorig
- gekenmerkt door een gevoel bij elkaar te horen
- Dit was een saamhorige groep mensen.
- Het woord saamhorig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "saamhorig" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be