recelo
Uiterlijk
- re·ce·lo
enkelvoud | meervoud |
---|---|
recelo | recelos |
recelo m
- [1] desconfianza, sospecha
- [2] temor
vervoeging van |
---|
recelar |
recelo
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van recelar
vervoeging van |
---|
recelarse |
recelo
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van recelarse
- recelo in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española