lef

• Geluid:  lef    (hulp, bestand)
• IPA: / lɛf / (1 lettergreep)

• lef

• [A] via Jiddisch לבֿ (leyv) van Hebreeuws  לֵב zn  (lev) "hart", in de betekenis van ‘moed’ aangetroffen vanaf 1860 in het Bargoens ^{[1] [2] [3] [4]}
• [B] uitspraakvariant van laf, voor het eerst aangetroffen bij Kiliaan ^{[5] [6]}

[A] lef o, m

1. (Jiddisch-Hebreeuws) (spreektaal) durf, branie, moed

   • Je moet het lef maar hebben! 

• ballen

• Het gore lef hebben

[B] lef

1. (verouderd) zonder kracht

• slap

• elf
• fel

• Het woord lef staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lef" herkend door: