iet
Uiterlijk
- iet
- In de betekenis van ‘een of ander ding’ voor het eerst aangetroffen in 1201-25.[1]
- Middelnederlands iet, gesyncopeerd uit het oudere iewet, uit Oudnederlands iowiht ‘iets’, samenstelling uit io- ‘om het even, onverschillig (wie, wat)’, oorspronkelijk ‘altijd, ooit’, en wiht ‘ding, wezen’, waarvoor zie ooit, wicht.[2] Evenzo samengesteld zijn Duits (vero.) icht, Fries eat ‘iets’ en Engels (vero.) aught ‘wat dan ook’.
iet
- (in België nog algemeen) iets: een onbepaalde of niet-gespecificeerde, stoffelijke of onstoffelijke zaak; een ongenoemd voorwerp
- Als niet komt tot iet, kent iet zichzelve niet.
Als een onbelangrijk persoon plotseling een belangrijke plaats krijgt, weet hij zich daarin niet te redden.
- Als niet komt tot iet, is 't allemans verdriet.
Als een onbelangrijk persoon plotseling een belangrijke plaats krijgt, heeft iedereen daaronder te lijden.
- Het woord iet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "iet" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
37 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "iet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ iet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
iet | ietau ietiau |
iet v