handjevol
Uiterlijk
- hand·je·vol
- samenstelling van handje zn en vol bn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | handjevol | handjevollen |
verkleinwoord |
het handjevol o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord handvol
- Hij had nog maar een handjevol knikkers over, de rest had hij verloren.
- dim. tant. (figuurlijk) klein beetje, gering aantal
- ▸ De tafels zijn hoopvol gedekt voor het diner, maar truckersrestaurant Le Mistral straalt een zekere mismoedigheid uit. Een kapotte ruit is vervangen door een houten schot. Op de parkeerplaats ter grootte van een voetbalveld staat een handjevol vrachtwagens.[1]
- Het woord handjevol staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "handjevol" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron Peter Giesen“Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Zelfstandig verkleinwoord
- Figuurlijk in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 97 %
- Prevalentie Vlaanderen 95 %