geuit
Uiterlijk
- ge·uit
vervoeging van: | uiten… |
verbogen vorm: | geuite |
geuit
- voltooid deelwoord van uiten
- vormt de voltooide tijden
- De commissie heeft flinke kritiek geuit op de grote overschrijding van het budget.
- vormt de lijdende vorm
- Er werden verschillende bezwaren geuit.
- attributief gebruikt
- Daarmee wordt voldaan aan een reeds lang geuite wens van hem.
- Het woord geuit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.