gehoord
Uiterlijk
- ge·hoord
vervoeging van: | horen… |
verbogen vorm: | gehoorde |
gehoord
- voltooid deelwoord van horen
- vormt de voltooide tijden
- Heb je het gehoord?
- Daar heb ik nog nooit van gehoord.
- ▸ Hoe durft ze ... tegen Sinterklaas! dacht Pietje. Maar Sint zei: 'Goede vrouw, ik heb gehoord dat u toverdranken kunt maken die mens en dier genezen van ziekte.[1]
- vormt de lijdende vorm
- Nabestaanden willen ook gehoord worden.
- De verdachte is urenlang gehoord door de rechter-commissaris.
- attributief gebruikt
- Dat is een veel gehoorde klacht.
- Het woord gehoord staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 13