[go: up one dir, main page]

Naar inhoud springen

eenjarig

Uit WikiWoordenboek
  • een·ja·rig
stellend
onverbogen eenjarig
verbogen eenjarige
partitief eenjarigs

eenjarig

  1. één jaar durend
     De lingeriezaak op het Zwaanshals vierde onlangs het eenjarig bestaan.[3]
  2. één jaar oud
     Ze woonde in een tienermoederhuis in Zoetermeer samen met haar eenjarige dochtertje, geboren uit een voorbije relatie, de vader niet langer in beeld.[4]
  3. (plantkunde) binnen 1 jaar ontkiemend, opgroeiend, bloeiend, zaden verspreidend en afstervend
     Een hectare natuurlijk bos neemt veertig keer meer koolstof op dan een commerciële plantage van die grootte en zes keer meer dan een hectare agrobosbouw – waarbij bomen en andere meerjarige planten worden gecombineerd met eenjarige gewassen of vee (…).[5]
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Bronlink geraadpleegd op 21 januari 2020 Weblink bron
    Maurice Geluk
    “De juiste fit bij een cupmaatje meer” (23 december 2017) op nrc.nl op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 21 januari 2020 Weblink bron
    Thomas Rueb
    “Laura H. doet haar verhaal: ‘Vertrekken was de grootste fout van mijn leven’” (16 november 2018) op nrc.nl op Wikipedia
  5. Bronlink geraadpleegd op 21 januari 2020 Weblink bron
    René van Druenen
    “Brieven : Klimaat : Op naar agrobosbouw” (12 april 2019) op nrc.nl op Wikipedia
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be