exacerbar
Uiterlijk
- e·xa·cer·bar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
exacerbar |
exacerbaba |
exacerbado |
volledig |
exacerbar
- overgankelijk tergen, kwaad maken
- verergeren, verslechten, verhevigen (van pijn)
- exacerbar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española